Tag Archives: Departement van Oorlog

Garoet stof

Grijsgroen of Garoet?

Marc Lohnstein, assistent-conservator

In 1911 voerde het Indische leger veldkleding in van grijsgroen katoen. Deze stof wordt vaak aangeduid als Garoet. Daarbij wordt door C.A. Heshusius in zijn artikel ‘Het KNIL op zoek naar een doelmatig veldtenue, . . . enkele beschouwingen uit een moeizame periode’ in Armamentaria 26 (1991) onderscheid gemaakt in Garoet-A,-B en -C.[1] De naam Garoet verwijst daarbij naar de plaats Garut (nieuwe spelling) op Java waar de stof werd gemaakt.

2014_04_18-2-3_001

Europees fuselier in veldtenue grijsgroen rond 1930. Hij is bewapend met het repeteergeweer Model 95 (Mannlicher). Collectie Museum Bronbeek

De benaming Garoet-B komt echter pas vanaf 1936 in de correspondentie voor. De aanduidingen Garoet-A of Garoet-C zijn in officiële documenten niet teruggevonden. De grijsgroene katoenen stof voor de veldkleding van het Indische leger werd daarnaast tot 1936 niet in Garoet gemaakt, maar in Nederland. Een uitzondering op deze regel vormden enige leveranties uit Japan. Na 1920 werd ook de Landsgevangenis te Cheribon een producent. De Nederlandse weefproductie werd in 1936 geheel overgenomen door de N.V. Preanger Bontweverij te Garoet op Java. Deze weverij introduceerde het zogenaamde Garoet-B. De Landsgevangenis te Cheribon bleef als tweede leverancier actief.

De aanduiding Garoet voor de veldkleding van het KNIL tussen 1911 en 1942 is dan ook niet juist. In het KNIL werd over het grijsgroen gesproken. Garoet-B is de benaming voor de uniformstof vanaf 1937/38.

De kleur van de veldkleding werd grijsgroen genoemd. Dat was toepasselijk voor de stoffage voor invoering van het Garoet-B. Het Garoet-B was olijfgroen van kleur. Desondanks bleef de officiële kleuraanduiding grijsgroen.

 

Invoering grijsgroene veldkleding

Sinds 1905 bestond de officiële veldkleding uit de zogenaamde eenvoudige jas van blauw serge en de pantalon van ‘blauw katoen of soortgelijke stof’. Bij Koninklijk Besluit 3 augustus 1911 nummer 128 werd deze veldkleding vervangen door veldkleding van ‘katoen, linnen of soortgelijke stof’ bestaande uit een hoofddeksel, jas met onderscheidingstekenen en pantalon. De commandant van het leger zou de modellen vaststellen. Uiterlijk 1 januari 1912 moest de wijziging zijn doorgevoerd. Voor militairen beneden de rang van onderofficier zou de uitreiking van de nieuwe uitrusting plaatsvinden naargelang de in de magazijnen aanwezige voorraad. In het invoeringsbesluit ontbreekt een beschrijving van de veldkleding.[2]

Om een voor het Indische terrein geschikte veldkleding te bepalen waren in 1909 uniformstukken van verschillende kleuren beproefd. Deze proeven leidden in 1910 tot een voorlopige keuze van een tweetal stoffen van mosgroene kleur. De uiteindelijke kleur werd grijsgroen. De proeven hadden aangetoond, ‘dat de grijs groene kleur zich hier te lande het meest eigent, om den troep bij de meeste verschillende weersgesteldheden, belichtingen en achtergronden minder in het oog te doen vallen’.[3]

De stoffage

Een blok van 50 vierkante meter grijsgroene stof werd vervaardigd uit:

2,62 kilogram bruin garen nummer 20
2,62 kilogram grijs garen nummer 20
4,16 kilogram linnen garen nummer 35.

De bruine en grijze garens werden groen en rood geverfd en vormden de kettingdraden. Het linnen garen werd ongeverfd als inslagdraad gebruikt.[4]

grijsgroenM1911

Detailopname (vergroot) grijsgroen katoen Model 1911. Collectie Museum Bronbeek

 

De Intendance van het Indische leger stelde aan het uit bruine, groene en grijze garens samengestelde grijsgroen katoenen doek strenge kwaliteitseisen. Deze waren onder meer:

  • vrijwel krimpvrij
  • geen kleurbanden in ketting noch inslag
  • geen afwijking in kleur van de verschillende stukken en van partijen onderling.

In de praktijk bleek het moeilijk deze kwaliteitsnormen te halen. Met name de wasechtheid en kleurverschillen vormden een probleem. In 1919 was grijsgroene kleding van inferieure kwaliteit uitgereikt. Door de Eerste Wereldoorlog kon minder grijsgroen katoen vanuit Nederland worden geleverd. Het gevolg was een tekort aan grijsgroene stof. Daarop waren orders geplaatst in Japan. Door het wereldwijde gebrek aan Duitse kleurstoffen was deze stoffage geverfd met een kleurstof van minder kwaliteit. Het resulteerde in grijsgroene kleding die ’wel stevig doch niet voldoende kleurecht’ was. Na een paar keer wassen werd de kleding van Japanse stof vrijwel wit. In Nederlands-Indië werd gesproken over ’de onooglijke grijsgroene kleeding, waarin onderofficieren en andere militairen zich in het openbaar vertoonen.’ In 1920 verklaarde de legerleiding dat weer voldoende grijsgroene stof van goede kwaliteit beschikbaar was, zodat het euvel binnenkort verholpen zou zijn.[5]

Een punt van controverse vormde het verschil in kleur tussen de grijsgroene jas en broek. Tijdens de productie en door de wijze van verstrekking waren kleurverschillen tussen jas en broek echter onvermijdelijk. De grijsgroene stof werd door verschillende producenten geleverd. Daarnaast ondergingen de verschillende leveranties van dezelfde producent niet hetzelfde verfbad. De intendance verstrekte vaak de jassen en broeken niet als set maar afzonderlijk. De hoofdintendant besloot in 1926 het kleurverschil (deels) op te lossen met een tweetal maatregelen. Hij verkleinde de hoeveelheid kleding op voorraad. Daarnaast moesten de officieren van kleding zoveel mogelijk kleurgelijke jassen en broeken verstrekken.[6]

Klachten over de kwaliteit wat betreft egaliteit van kleur, maar ook de sterkte van de stof bleven aanhouden. Voor de eis 1927/1928 (begrotingsjaar 1927) zou Cheribon 700.000 meter grijsgroen katoen vervaardigen. De gouverneur-generaal moest echter constateren dat de strafgevangenis ’nog steeds niet in staat is grijsgroen katoen in de gewenste kleur af te leveren.’ De bestelling voor 1927 zou daarom in Nederland worden geplaatst. Ook partijen grijsgroen katoen van Nederlandse makelij werden vanwege kleurverschillen afgekeurd. In 1929 dreigde hierdoor een tekort. Op het punt van afwijking van kleur moesten de keuringseisen worden verlicht.[7]

In 1936 bleek Cheribon wel instaat de gewenste kwaliteit te leveren. Het beschikte over de meeste ervaring op het gebied van weven in de tropen. Cheribon gebruikte eerste kwaliteit garens van voldoende sterkte. Getwijnde garens waren zodoende niet nodig.[8] Getwijnde garens zijn twee of meer enkelvoudige garens die om elkaar heen worden gedraaid. Dit verminderd de kans op breuk.

Gezien de problemen met het katoen werden reeds spoedig na de invoering alternatieven gezocht. Reeds in 1915 werden proeven genomen met grijsgroene stof van wol en katoen: halfwol. De stof was soepeler en luchtiger dan katoen. Het bood betere bescherming tegen koude en regen, was krimpvrij, beter kleurhoudend, sleet minder en gaf een netter aanzien. De uniformcommissie uit 1917 stelde daarom voor het grijsgroen halfwol in te voeren. Een uitgebreide proef stond gepland, maar ging uiteindelijk om financiële redenen niet door. Maar toen was het inmiddels 1923.[9]

 

Garoet-B

In december 1933 viel de beslissing om een onderzoek in te stellen met als doel het bijstellen van de kwaliteitseisen van de grijsgroene uniformstof. Dit was uitdrukkelijk een tegemoetkoming aan de problemen bij de productie in Cheribon. De legercommandant, luitenant-generaal J.S. Koster, belastte de hoofdintendant met dit onderzoek. Hij kreeg tevens de opdracht te onderzoeken of en zo ja hoe de bezwaren tegen het ’bestaande grijsgroene uniform, die als veldtenue in enkele opzichten minder praktisch en als uitgaanstenue weinig fraai is’ konden worden weggenomen.
De hoofdintendant kwam met een nieuw ontwerp van een praktische velduniform en een sierlijker uitgaansuniform en een nieuw ontworpen stoffage. De nieuwe stof was hetzelfde voor de veld- en uitgaanskleding. Het was van katoen in de uit tactische overwegingen bestaande kleur groen. De nieuw ontworpen uniformen moesten nog op bruikbaarheid bij de troep worden getest.[10]

In 1935 werden de proefuniformen in beproeving genomen. De proefneming betrof drie verschillende stoffen. Het waren alle drie keperweefsels. Waarvan één in het stuk geverfd doek en twee uit zogenaamde Jaspé-garen (garen gesponnen uit twee verschillend geverfde voorgarens). Met Jaspé-garen werden kleurverschillen voorkomen en kreeg het weefsel een glans.[11]

In februari 1936 berichtte de opvolger van Koster, luitenant-generaal M. Boerstra, dat de proefneming nog niet tot een bevredigend resultaat hadden geleid. Op bescheidden schaal werden deze daarom voortgezet. Wat de stoffage betreft had de proefneming tot een duidelijke keuze geleid. Het door de N.V. Preanger Bontweverij te Garoet geproduceerde zogenaamde Garoet-B weefsel was qua soepelheid, kleur- en lichtechtheid en grotere sterkte als beste uit de bus gekomen. Daarnaast was de prijs redelijk.

In afwachting van de resultaten van de proefneming en om de nieuwe uniformen sneller te kunnen invoeren waren in 1935 geen bestellingen van grijsgroene stof in Nederland geplaatst. Daarnaast was de aanmaak van bestaande grijsgroene uniformen stopgezet. Hierdoor was het begin 1936 nodig een beslissing te nemen. Generaal Boerstra stelde een voorlopige oplossing voor. Deze gaf direct verbetering, bood geldelijk voordeel en stond de verdere ontwikkeling van het uniformvraagstuk niet in de weg.

Het voorstel van generaal Boerstra bestond met betrekking tot het grijsgroen uit:

  • bestaande grijsgroene jas werd van sierlijker model uitgaanstenue
  • invoering van een veldunifom bestaande uit de bestaande jas, maar met liggende kraag en grotere schootzakken, en korte pantalon (ballonbroek)
  • bestaande stoffage vervangen door Garoet-B

 

DSC01592 kopie

Tekening Europees sergeant in veldtenue Model 1937. Collectie Museum Bronbeek.

Generaal Boerstra wilde de N.V. Preanger Bontweverij contracteren voor de levering van de stoffage. Deze fabriek moest voor de fabricage aanzienlijke kapitaalinvesteringen in weefwerktuigen en verfapparatuur doen. Hiertoe was zij alleen bereid bij een gegarandeerde afname van 350.000 meter per jaar gedurende een periode van drie of meer jaren. Gezien de prijs stelde generaal Boerstra een vijfjarig contract voor.
De behoefte werd voor 1936 geraamd op 550.000 meter. Voor 1937 tot en met 1940 werd de jaarbehoefte op 450.000 meter gesteld. Generaal Boerstra wilde jaarlijks verplicht van de N.V. Preanger Bontweverij 350.000 meter afnemen. De resterende hoeveelheid zou de Strafgevangenis te Cheribon moeten leveren. Justitie moest wel een gelijkwaardige kwaliteit kunnen leveren.

Op 20 maart 1936 kreeg generaal Boerstra van de gouverneur-generaal het groene licht voor zijn voorlopige oplossing.[12]

In 1936 sloot het Departement van Oorlog met de N.V. Preanger Bontweverij te Garoet een vijfjarig contract.[13] De N.V. Preanger Bontweverij verplichtte zich tot de levering per jaar van ten minste 350.000 meter uniformstof Garoet-B voor de prijs van NLG 0,54 in 1936 per strekkende meter franco Centraal Magazijn Kleeding en Uitrusting Bandoeng. Het doek had een breedte van 30 inch. Levering vond plaats in stukken met een lengte van 40 meter in slagen van 1 meter. Alle stukken hadden aan beide uiteinden gekleurde lisières (zelfkant). De kettingdraden waren van 36/2 Jaspé-garen (Engels nummer). De inslag was van 32/2 inslaggaren (Engels nummer). Als kleurstoffen moesten indanthreen verfstoffen van I.G. Farbenindustrie A.G. worden gebruikt. Voor 350.000 yards waren nodig:

  • katoenen garens 36/1 (Engels nummer)    48.550 kg.
  • katoenen garens 32/2 (Engels nummer)     21.420 kg.
  • Indanthreen olivegrün B     700 kg.
  • Indanthreen khaki G.G.    707 kg.
  • Natrium-hydrosulfiet[14]    8.360 kg.
Garoet-B 1937

Detailopname (vergroot) Garoet-B. Collectie Museum Bronbeek

De garennummers zijn volgens het Engelse systeem (Ne). De 2 geeft aan dat twee draden samengetwijnd zijn.[15]

Uit de detailopname blijkt dat Garoet-B uit drie garens bestaat: een donkergroen, een lichtgroen en een rood geverfde garen.

Vanaf 1 oktober 1937 vond de verstrekking van het nieuwe uitgaansuniform van Garoet-B of de voor de aanmaak benodigde stoffage plaats. Het nieuwe velduniform van Garoet-B werd vanaf 1 mei 1938 verstrekt.

 

Klachten over Garoet-B

Bij de invoering ontstonden met name klachten over het krimpen van de stof. Het Departement van Oorlog schreef deze klachten vooral toe aan een verkeerde behandeling bij het wassen. De stof moest op de gewone wijze worden gewassen. Het overdreven wrijven en wringen moest achterwege blijven. Het best kon met een borstel worden gewassen. Scherpe middelen moesten bij het wassen niet worden gebruikt. De zeep moest goed worden uitgespoeld, omdat anders de kleur kon teruglopen. Ter voorkoming van strijkvlekken kon de kleding het beste aan de binnenzijde met een niet te heet ijzer worden gestreken. Het gebruik van stijfsel werd afgeraden.
Naast aanwijzingen bij het wassen verstrekte het Departement ook aanwijzigingen voor de kleermakers. Het doek kon worden voorgekrompen door het gedurende 15 minuten in water op kamertemperatuur te dompelen. De goede kant van het doek moest aan de buitenkant van het te maken kledingstuk komen. Dat was de zijde waarbij de keper van links beneden naar rechts boven liep.[16]

Kwalitatief gezien was Garoet-B een aanmerkelijke verbetering ten opzichte van het oude grijsgroene katoen. De stof zag er beduidend beter uit. De N.V. Preanger Bontweverij verfde de garens mechanisch. Zij kregen daardoor eenzelfde egale kleur. De stof werd voorgekrompen om deze krimpvrij te maken. Ook was de wasechtheid verbeterd door het gebruik van een hogere kwaliteit verfstof.[17]

 

Producenten

De fabricage van kleding en uitrustingsstukken voor het Indische leger vond aanvankelijk nagenoeg uitsluitend in Nederland plaats. Europa leverde de garens, Duitsland verzorgde de verfstoffen en in Nederland werden de stoffen geweven. Drie Nederlandse fabrikanten bleken in staat ’om een aanneembaar artikel te leveren’. Van deze drie wist slechts de firma H. van Puijenbroek te Goirle een vrijwel constante kwaliteit te handhaven. De N.V. Ramaer’s Textielfabriek te Helmond offreerde in 1930 en 1933 voor de levering van grijsgroen katoen. De proefpartijen werden echter telkens afgekeurd. Deze textielfabriek vroeg zich af of de gestelde eisen niet te hoog lagen en of deze naar beneden konden worden bijgesteld.[18]

Vanaf 1920 werd een deel van de benodigde stoffage in Nederlands-Indië zelf geproduceerd. Dit was het gevolg van een grote hervorming van het Indische gevangeniswezen. Op Java werden enige grote gevangenissen gebouwd. Uitgebreide werkplaatsen maakten deel uit van deze gevangenissen. Alle tot vrijheidsstraffen veroordeelden waren tot arbeid verplicht. Zij produceerden diverse goederen voor verschillende onderdelen van het gouvernement. Een belangrijke afnemer was het Indische leger.

Bij de Landsgevangenis te Cheribon kwam in 1920 een machinale weverij gereed. In 1936 telde deze inrichting 300 machinale weefgetouwen. Cheribon maakte onder ander het grijsgroen katoen, klamboestof en wit keper. Te Koeningan (ten zuiden van Cheribon) was een ververij en blekerij. Hiervoor werd met indanthreen-kleurstoffen (indanthreen = kleurecht) gewerkt. Kleermakerijen waren in de Landsgevangenis te Soerabaja, het Gestraftenkwartier Mlaten (Semarang), de gevangenis voor Europeanen en de vrouwengevangenis te Semarang en de Landsgevangenis te Tjipinang (Meester-Cornelis). Hier werd de kleding voor de militair geconfectioneerd. In de vrouwengevangenis te Semarang werden in de borduurwinkel onderscheidingstekenen geborduurd.[19]

Jaarlijks plaatste het Departement van Oorlog orders. Dat het daarbij om omvangrijke hoeveelheden ging blijkt uit tabel 1.

Tabel 1 Leveringen grijsgroen katoen[20]

Jaar

Meter

NLG

(1930)

L 10

673.000

466.615

1931

M 5

255.000

M 239

60.000

1932

N 9

550.000

282.600

1933

O 1

700.000

360.000

1934

P 11

250.000

244.750

P 205

50.000

24.220

1935

R 15

110.000

51.350

In 1935 betrad een nieuwe speler het marktgebied: de N.V. Preanger Bontweverij. De N.V. Preanger Bontweverij was in 1933 op initiatief van de handelsonderneming Internatio opgezet. Het was een samenwerkingsverband van Internatio met de Koninklijke Stoomweverij met een minderheidsbelang van de Twentse textielfirma’s Van Heek & Co., Rigtersbleek (G.J. van Heek & Zn.) en de Boekelose Stoomblekerij. De door Internatio opgerichte handweverij te Garoet ging in de nieuwe weverij op. De onderneming vestigde zich eveneens in Garoet. Het ontwikkelde zich in korte tijd tot de grootste weverij in Nederlands-Indië. In 1940 telde het bedrijf 3.243 medewerkers. De onderneming produceerde voornamelijk sarongs van hoge kwaliteit voor de interne markt. De productie van uniformstof werd na 1936 het tweede hoofdproduct van de N.V. Preanger Bontweverij.[21]

Groot-Brittannië leverde de garens voor het Garoet-B. Later kwamen deze van de Koninklijke Nederlandse Katoen-Spinnerij te Hengelo. De verfstoffen kwamen zoals gezegd van I.G. Farbenindustrie A.G.[22]

De Nederlandse textielindustrie was met de ontwikkelingen rond de N.V. Preanger Bontweverij niet gelukkig. Bedrijven zagen een belangrijke markt wegvallen. Zij lobbyden bij de minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart. Deze stelde in een brief aan de minister van Koloniën dat de Nederlandse textielindustrie naast het verlies van het leger als klant ook werd geconfronteerd met een afname van geweven katoenen goederen voor de particuliere markt in Nederlands-Indië. Ook deze werd door Indische productie overgenomen. De minister achtte het daarom niet juist de Nederlandse industrie voor de legerorders geheel te passeren. Daarnaast wees hij op de afspraak in de ’Richtlijnen voor de economische samenwerking tussen Nederland en Ned. Indie’ om gouvernementsbestellingen gedeeltelijk in Nederland te plaatsen. H. Colijn, de minister van Koloniën, was echter niet te vermurwen. Orders voor het gouvernement moesten zoveel mogelijk bij de Indische industrie worden geplaatst. Als niet onbelangrijk voordeel zag Colijn dat Indië hierdoor voor defensiegoederen minder afhankelijk van invoer zou worden.[23]

 

Literatuur

Heshusius,  C.A., Het KNIL op zoek naar een doelmatig veldtenue, . . . enkele beschouwingen uit een moeizame periode … (vervolg van een gelijknamig artikel in Armamentaria nr. 25 van 1990), Armamentaria 26 (1991) 33-50.

Kroese, W.T., Het begin van de industrialisatie van Indonesië. De stichting van de Preanger Bontweverij (PBW) te Garut, Koninklijke Textielfabrieken Nijverdal-Ten Cate N.V., Hengelo, z.j.

 

Noten

[1]Heshusius, C.A., Het KNIL op zoek naar een doelmatig veldtenue, . . . enkele beschouwingen uit een moeizame periode…, Armamentaria, 26 (1991), 40-42.

[2]NL-HaNA, Koloniën / Openbaar Verbaal, 2.10.36.04, inv.nr. 845, V. 31 juli 1911 no. 1, brief gouverneur-generaal aan minister van Koloniën, Buitenzorg, 28 maart 1911 no. 386/3 en NL-HaNA, KdK 1898-1945, 2.02.14, inv.nr. 5710, KB 3 augustus 1911 no. 128 met brief minister van Koloniën aan de Koningin, ’s-Gravenhage, 31 juli 1911, Departement van Koloniën, Afdeeling C (1e Bur.) no. 1.

[3]Handelingen der Staten-Generaal. Kamerstuk Tweede Kamer 1909-1910 kamerstuknummer 5 ondernummer 1, Koloniaal Verslag van 1909, kolom 101; Handelingen der Staten-Generaal. Kamerstuk Tweede Kamer 1910-1911 kamerstuknummer 5 ondernummer 1, Koloniaal Verslag van 1910, kolom 72 en Mededeelingen. Veldkleeding, Indisch Militair Tijdschrift, 43 (1912) 1-06, 85-87.
Zie voor de Handelingen www.statengeneraaldigitaal.nl.

[4]NL-HaNA, Koloniën / Kabinet-Geheim Archief, 1901-1940, 2.10.36.51, inv.nr. 492, V. 22 mei 1937 Lr. N12 geheim, Feuilletau de Bruyn, W.K.H., Nota betreffende de economische verdediging van Nederlandsch-Indië, 148 en Mededeelingen. Veldkleeding, Indisch Militair Tijdschrift, 43 (1912) 1-06, 85.
Het nummer achter de garens geeft aan hoeveel meter garen in een gram gaat. Een hoger nummer geeft fijner garen aan. Zie Paassen, W.J.C. van en J.H. Rugrok, Textielwaren, 18de druk, J.B. Wolters Groningen 1958, 38.

[5] NL-HaNA, Commissariaat Indische Zaken, 2.10.49, inv.nr. 3721, V. 22 februari 1934 no. 14, concept-brief minister van Staat, minister van Koloniën met getypte toelichting en brief N.V. Ramaer’s Textielfabriek aan minister van Koloniën, Helmond, 7 februari 1934; Wetenschappelijk Jaarbericht 1920. Indische Krijgskundige Vereeniging. 6 (1920), Boekhandel Visser & Co. Bandoeng 1921, 146-147 en Leger en Vloot. De Grijsgroene Veldkleeding, Bataviaasch Nieuwsblad, maandag 4 oktober 1926, Tweede blad. Zie www.kranten.delpher.nl.

[6]De Leger en Vloot. De Grijsgroene Veldkleeding, Bataviaasch Nieuwsblad, maandag 4 oktober 1926, Tweede blad; De grijs-groene Veldkleeding, Bataviaasch nieuwsblad, Vrijdag 22 november 1929, 45 jaargang, no. 294 en De Grijsgroene Legerkleeding, Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, donderdag 6 februari 1930, nr. 30 tweede blad. Zie www.kranten.delpher.nl.

[7]NL-HaNA, Koloniën, 2.10.02, inv.nr. 8865, Gouvernementsbesluit 5 november 1926 no. 4;  NL-HaNA, Koloniën / Mailrapporten, 2.10.36.02, inv.nr. 402, microfiche 6819, brief legercommandant aan gouverneur-generaal, Hoofdkwartier Bandoeng, 29 mei 1934, Departement van Oorlog, VIIde Afdeeling B, Intendance, 2de Kantoor, No. 57/2/VII B en en De Grijsgroene Legerkleeding, Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, donderdag 6 februari 1930, nr. 30 tweede blad. Zie www.kranten.delpher.nl.

[8]NL-HaNA, Koloniën / Kabinet-Geheim Archief, 1901-1940, 2.10.36.51, inv.nr. 492, V. 22 mei 1937 Lr. N12 geheim, Feuilletau de Bruyn, W.K.H., Nota betreffende de economische verdediging van Nederlandsch-Indië, 148 en 149.

[9]Wetenschappelijk Jaarbericht 1915. Indische Krijgskundige Vereeniging. 2 (1915), Javasche Boekhandel & Drukkerij, Batavia 1916, 362-363; Uniformwijziging, Indisch Militair Tijdschrift 48 (1917) 7-12, 863; J. Nieuwe uniformen, Indisch Militair Tijdschrift 53 (1922) 1-6, 20-27 en NL-HaNA, Koloniën / Mailrapporten, 2.10.36.02, inv.nr. 196, microfiche 4355, brief legercommandant aan gouverneur-generaal, Hoofdkwartier Bandoeng, 10 januari 1923, Departement van Oorlog, VIIde Afdeeling B, Intendance, 2de Kantoor, No. 135/VII B.

[10]NL-HaNA, Koloniën / Mailrapporten, 2.10.36.02, inv.nr. 402, microfiche 6819, brief legercommandant aan gouverneur-generaal, Hoofdkwartier Bandoeng, 29 mei 1934, Departement van Oorlog, VIIde Afdeeling B, Intendance, 2de Kantoor, No. 57/2/VII B.

[11]De nieuwe proefuniformen, Indisch Militair Tijdschrift, 66 (1935) 1, 244-245.

[12]NL-HaNA, Koloniën / Mailrapporten, 2.10.36.02, inv.nr. 402, microfiche 6819, verslag legercommandant 20 februari 1936 no. 89/2/VII B; NL-HaNA, Koloniën / Mailrapporten, 2.10.36.02, inv.nr. 402, microfiche 6819, Uittreksel uit het Besluit van den gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië, Batavia 20 maart 1936 no. 4 en NL-HaNA, Koloniën / Openbaar Verbaal, 2.10.36.04, inv.nr. 3633, V. 3 juni 1936 nr. 23, brief gouverneur-generaal aan Minister van Staat, minister van Koloniën, Buitenzorg, 9 mei 1936, No. 307/15.

[13]NL-HaNA, Koloniën / Mailrapporten, 2.10.36.02, inv.nr. 402, microfiche 6819, Overeenkomst met de N.V. Preanger Bontweverij te Garoet in zake de levering van uniformstof Garoet B.
In de overeenkomst is in artikel 3 sprake van garennummers 36/2 en 32/2, terwijl in artikel 7 de garennummers 36/1 en 32/2 worden vermeld. Het garennummer 36/1 is waarschijnlijk een fout.

[14]Natrium-hydrosulfiet = bleekpoeder, een chemische verbinding voor bleken van textiel.

[15]Paassen, W.J.C. van en J.H. Rugrok, Textielwaren, 18de druk, J.B. Wolters Groningen 1958, 38-39.

[16]NL-HaNA, Commissariaat Indische Zaken, 2.10.49, inv.nr. 3020, V. 9 januari 1939 no. 12, circulaire legercommandant aan de divisie- en regimentscommandanten ter kennisneming en aan de gewestelijk militair commandanten en plaatselijk (militair) commandanten op Java ter verspreiding aan alle gezaghebbenden in hun gewest (garnizoen). Doordruk aan alle afdelingshoofden van het Departement van Oorlog, Hoofdkwartier Bandoeng, 21 mei 1937, Departement van Oorlog, VIIde Afdeeling B. Intendance, 2de Kantoor, Nr. 137/2/VII B. en Hoofdkwartier Bandoeng, 9 juli 1937 Departement van Oorlog, VIIde Afdeeling B. Intendance, 2de Kantoor, Nr. 111/2/VII B. Zie ook Belangrijke brieven betreffende de nieuwe grijsgroene stoffage, (Garoet-B stof), Orgaan van de Nederlandsch-Indische Officiersvereniging, 1937 (22) 287-289.

[17]NL-HaNA, Commissariaat Indische Zaken, 2.10.49, inv.nr. 3020, V. 9 januari 1939 no. 12, brief directeur Koloniaal Etablissement aan Hoofd Afdeling C Commissariaat voor Indische Zaken, Amsterdam, 21 december 1938, Doss. Nr. 1525/P.; De textielfabriek te Garoet, De Indische courant, zaterdag 18 december 1937 en Heshusius, C.A., Het KNIL op zoek naar een doelmatig veldtenue, . . . enkele beschouwingen uit een moeizame periode…, Armamentaria, 26 (1991), 40.

[18]NL-HaNA, Commissariaat Indische Zaken, 2.10.49, inv.nr. 3721, V. 22 februari 1934 no. 14, concept-brief minister van Staat, minister van Koloniën met getypte toelichting en brief N.V. Ramaer’s Textielfabriek aan minister van Koloniën, Helmond, 7 februari 1934.
De namen van de andere twee Nederlandse fabrikanten, die naast de firma H. van Puijenbroek grijsgroen katoen leverden, werden in het archiefstuk niet genoemd.

[19]Bakker, A.J., Het leger en het gevangeniswezen, Indisch Militair Tijdschrift 57 (1926), 208-215 en NL-HaNA, Koloniën / Kabinet-Geheim Archief, 1901-1940, 2.10.36.51, inv.nr. 492, V. 22 mei 1937 Lr. N12 geheim, Feuilletau de Bruyn, W.K.H., Nota betreffende de economische verdediging van Nederlandsch-Indië, 148 en 155.

[20]NL-HaNA, Commissariaat Indische Zaken, 2.10.49, inv.nr. 2387, V. 27 november 1935 no. 29, staffel in potlood, gedateerd 25 november 1935.

[21]Kroese, W.T., Het begin van de industrialisatie van Indonesië. De stichting van de Preanger Bontweverij (PBW) te Garut, Koninklijke Textielfabrieken Nijverdal-Ten Cate N.V., Hengelo, z.j., 12-14,19 en 23-24.

[22]Kroese, W.T., Het begin van de industrialisatie van Indonesië. De stichting van de Preanger Bontweverij (PBW) te Garut, Koninklijke Textielfabrieken Nijverdal-Ten Cate N.V., Hengelo, z.j., noot 29 p. 64.
Het begrip ’later’ werd door de schrijver niet nader omschreven.

[23]NL-HaNA, Commissariaat Indische Zaken, 2.10.49, inv.nr. 2387, V. 27 november 1935 no. 29, brief minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart aan minister van Staat, minister van Koloniën, ’s-Gravenhage, 12 november 1935, Nr. 53251 H.P. Directie van Handel en Nijverheid; NL-HaNA, Commissariaat Indische Zaken, 2.10.49, inv.nr. 3451, V. 12 augustus 1936, no. 6, brief minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart aan minister van Staat, minister van Koloniën, ’s-Gravenhage, 23 juni 1936, Nr. 27510 H.P.  Directie van Handel en Nijverheid en brief minister van Staat, minister van Koloniën aan minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, ’s-Gravenhage 12 augustus 1936 no. 6.