Monthly Archives: May 2014

Reddingsvest Nichimei maru

Schenking

In 1994 schonk de heer A.B. Kresmer een reddingsvest aan Museum Bronbeek. Kresmer was in voormalig Nederlands-Indië sergeant-majoor in het KNIL. Als krijgsgevangene werd hij in januari 1943 op transport naar Birma ingescheept op de Nitimei maru. Het schip werd onderweg gebombardeerd en zonk. Dit reddingsvest heeft hem boven water gehouden. Eenmaal in Birma aan land werd Kresmer door de Japanners met medegevangenen verder getransporteerd naar een interneringskamp en tewerkgesteld aan de Birma-Siamspoorweg. Zijn echtgenote en dochter brachten de oorlog door in een interneringskamp voor burgers in Nederlands-Indië.

 

Reddingsvesten

Het aantal Nederlandse slachtoffers bij de schipbreuk van de Nitimei Maru was betrekkelijk laag. Hiervoor zijn twee oorzaken aan te wijzen. Allereerst werd het schip op het achterdek getroffen, waar juist de Japanners zaten; Nederlanders werden voor zover bekend niet direct geraakt. Daarnaast speelde het optreden van Luitenant ter Zee 1e klasse der Koninklijke Marine Theodoor Smits een belangrijke rol, waarvoor hij het Kruis van Verdienste toegekend kreeg (KB. 25 juni 1947 no.91). LtZ1 Smits had op de Nitimei Maru 350 van de bijna duizend Nederlandse krijgsgevangenen onder zijn leiding. Vanaf het vertrek van Singapore was de toestand op de schepen benauwd. Er was weinig eten en drinken, nauwelijks hygiëne, geen verzorging en er heerste dysenterie. Na het vertrek van Penang had Smits de opdracht gegeven na te gaan of er reddingsvesten waren. Er werden aanvankelijk enkele honderden gevonden, maar lang niet voldoende voor iedereen. Uiteindelijk bleek er in het eerste ruim nog een groot aantal reddingsvesten opgeslagen, die tijdens de duisternis door de Nederlanders werden gekaapt. LtZ Smits droeg iedereen op zijn reddingsvest te allen tijde bij zich houden. Toen op 15 januari de Nitimei Maru gebombardeerd werd, verlieten de krijgsgevangenen hun ruim en troffen op het dek een chaos aan. Het schip maakte snel slagzij en zou binnen driekwartier zinken. De sloepen waren bij de explosies vernield. Niets anders dan de reddingsvesten restte nog. Wie kon zwemmen, sprong overboord. Moeilijker was dat voor hen die het water niet in durfden. LtZ Smits liet hen, voorzien van reddingsvest, één voor één bij zich komen, waarna hij hen van boord duwde. In zee verzamelden de drenkelingen wrakhout om vlotten samen te stellen. Vele overlevenden dreven uren rond totdat ze door de Modji Maru uit het water werden gevist. De heer Kresmer dreef dertig uur in zee. Eerst werden de Japanners gered.

Japanse registratiekaart van Luitenant-ter-Zee 1e klas Theodoor Smits

Japanse registratiekaart van Luitenant-ter-Zee 1e klas Theodoor Smits

[In 1947 werd het Kruis van Verdienste verleend aan LtZ1 Theodoor Smits voor zijn ‘moedig en beleidvolle optreden’ op de 15e januari 1943.] 1947 182-1

 

Hellschips

Het zeetransport van de Nitimei Maru en de Modji Maru stond niet op zichzelf. Het Japanse imperium werd vanaf 1942 aan drie kanten belaagd door de geallieerden: in het oosten de Amerikanen, in het zuiden de Australiërs en in het westen de Britten. Het front in Birma was voor bevoorrading afhankelijk van de lange en gevaarlijke route via de Andamanse Zee en Straat Malakka. Daarom gaf het Keizerlijke Japanse Hoofdkwartier in juni 1942 het bevel tot de aanleg van een spoorweg tussen Nong Pladuk in Siam (Thailand) en Thanbyuzayat in Birma (Myanmar). Zo kon de kwetsbare zeeroute omzeild en de aanvoer van materiaal en mankracht bevorderd worden. Na augustus 1942 nam het overwicht van de geallieerden toe. Uiteindelijk besloot Japan de aanleg van de Birma-Siamspoorweg te versnellen. In deze zogenaamde ‘Speedo-periode’ werden daartoe extra krijgsgevangenen en dwangarbeiders (romusha’s) ingezet. Zij werden massaal met schepen naar de werkkampen overgebracht. Vanwege de slechte omstandigheden aan boord worden deze schepen ook wel helleschepen of hellships genoemd.

 

Zo vertrok op zondag 10 januari 1943 van Singapore het Japanse koopvaardijschip Nitimei Maru (ookwel Nichimei Maru). Dit was het voormalige vrachtschip Alfred Nobel, gebouwd in 1912 in Engeland voor een Noorse rederij en in 1938 verkocht aan Nissan. Het schip woog 4700 bruto- registerton en had een lengte van 122 meter. De Nitimei Maru nam op 10 januari circa 965 Nederlandse krijgsgevangenen en ruim 1500 Japanse soldaten mee vanuit Singapore (de aantallen verschillen per bron). Ook werden vier stoomlokomotieven, rails en gereedschappen ingeladen.

Op woensdag 13 januari voegde zich in Penang (George Town) het transportschip Modji Maru van

5000 bruto-registerton met duizend Amerikaanse en Britse krijgsgevangenen erbij, alsmede de nettenlegger Shuko Maru en de onderzeebootjager nr. 8 (CH-7 klasse). Het konvooi vertrok met bestemming Moulmein. Het zou het laatste zeetransport van krijgsgevangenen naar Birma zijn.

 

Hachelijke momenten, de ondergang van de Nitimei maru.

Hachelijke momenten, de ondergang van de Nitimei maru.

15 januari 1943

De belangrijkste vijand van de scheepvaart, belangrijker dan kruisers en onderzeeboten, was de luchtmacht. Zeker de lange-afstandsbommenwerpers (level bombers) spoorden schepen van verre op en konden veel schade toebrengen. Toen op vrijdag 15 januari het konvooi de Golf van Martaban instoomde werd het in die middag opgemerkt door een geallieerde patrouille. Zes Amerikaanse B-24 ‘Liberator’ bommenwerpers van het 10de Bombardement Wing USAAF, opererend vanuit India, vielen de schepen aan. De Nitimei Maru zonk, de Modji Maru werd zwaar beschadigd.

 

Afwikkeling

Ondanks een lek kon de Modji Maru doorvaren en drenkelingen oppikken. Het bereikte op zaterdag 16 januari de haven van Moulmein. Bij telling van de opvarenden bleken 32 tot 37 (het aantal verschilt per bron) van de circa 965 Nederlanders te zijn omgekomen en ongeveer honderd Japanners.

Na het aanmeren in Moulmein gingen eerst de Japanners van boord. Op zondag 17 januari debarkeerden de krijgsgevangenen. Zij werden enkele dagen zonder verzorging opgesloten in de gevangenis. Van daaruit werden de krijgsgevangenen in verschillende transporten per trein vervoerd naar Thanbyuzayat, het beginpunt van de spoorweg in Birma. Het is niet zeker dat al deze krijgsgevangenen eerst naar dit basiskamp werden overgebracht; sommigen berichtten dat zij rechtstreeks van de gevangenis in Moulmein naar Kamp 18 (Hlaplauk) werden overgebracht.

 

 

 

Tekst Katja Payens

Assistent-conservator, museum Bronbeek

Bronnen:

Heijmans-van Bruggen, Mariska, De Japanse bezetting in dagboeken. De Birma-Siam spoorlijn (Amsterdam 2001).

Kan, Wim, Burma dagboek 1942-1945 (Amsterdam 1986).

Leffelaar, H.L. en E. van Witsen, Werkers aan de Burmaspoorweg (Franeker 1982).

‘Naar de hel gaan’ uit Alle Hens, augustus 1950.

Witsen, E. van, Krijgsgevangene in de Pacific-oorlog (1941-1945) (Franeker 1971).

www.japansekrijgsgevangenkampen.nl

www.powresearch.jp

www.pwencycl.kgbudge.com

www.veteranen-online.nl

www.wikipedia.org

www.wrecksite.eu

 

Links:

– In het NOS-journaal van zondag 15 augustus 2010 geeft voormalig krijgsgevangene Sip Fokkens zijn ooggetuigenverslag aan Pauline Broekema. Zie: nos.nl/artikel/178557-er-stierven-dagelijks-mensen.html

– Op www.hetverhaalbewaard.nl staat een artikel van 8 november 2010, geschreven door Mike Deutekom (onbekend in welke krant) over de ervaring van Sijtje Jeekel, die op 15 januari 1943 als krijgsgevangene aan boord was van de Nitimei Maru.