De fiets in het Indische Leger
Marc Lohnstein, assistent-conservator
De boodschap op de wervingsplaat uit 1912 is duidelijk: kom bij het Indische Leger, met mooie uniformen en modern materiaal – de fiets – doet u martiaal dienst onder een aller vriendelijke bevolking in een wonderschoon landschap. De fiets als wervingsmiddel, dat is nog eens iets anders als de Apache aanvalshelikopter van tegenwoordig.
De reclame was op zijn minst misleidend.
Het begin
De fiets deed in 1903 bij het Indische Leger zijn intrede als militair vervoersmiddel. Dat jaar werd bij het 10e Bataljon Infanterie (Inf X) te Weltevreden (thans een deel van Jakarta, Indonesië) als proef een fuseliercompagnie gereorganiseerd tot een afdeling militaire wielrijders. De fiets werd toen nog rijwiel genoemd. Deze wielrijders werden niet als bereden infanterie ingezet maar als ordonnans. In 1908 werd nog een compagnie wielrijders geformeerd en naar Atjeh, Noord-Sumatra, uitgezonden.
Na tien jaren werden wielrijders in 1913 officieel in de vredesorganisatie van het Indische Leger opgenomen. Een afdeling Ordonnans-wielrijders van 102 man werd geformeerd. Daarnaast werden tijdelijk sectiën Wielrijders-strijders opgericht. In 1919 vonden ook deze sectiën permanent als afdeling Wielrijders-strijders in de vredesorganisatie (sterkte 238 man in 1922) een plaats.
Taak
Tot 1925 werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen een tweetal taken. Ten eerste het leveren van ordonnans die op de fiets een deel van het berichtenverkeer tussen staven moesten onderhouden (Ordonnans-wielrijders). Ten tweede het optreden als bereden infanteristen (Wielrijders-strijders). Deze laatste groep steunde de cavalerie (paarden). Zij verleende de cavalerie extra stoot- en vuurkracht. Door hun beweeglijkheid waren zij evenals de cavalerie geschikt voor verkenning, beveiliging en de achtervolging. Wielrijders en cavaleristen streden uitsluitend te voet.
Wielrijders waren minder geschikt voor de inzet tegen verzetslieden. Met de fiets waren zij gebonden aan wegen en bij een hinderlaag bijzonder kwetsbaar. Zij konden wel dienen voor machtsvertoon in nog rustige streken.
Fiets
In het Nationaal Archief zijn enige contracten voor de aankoop van legerfietsen uit de jaren dertig van de 20ste eeuw bewaard gebleven. Het ministerie van Koloniën kocht tot 1932 fietsen bij de Groninger Rijwielenfabriek A. Fongers. In de tweede helft van de jaren dertig stapte het ministerie over op de aanschaf van door de Artillerie-Inrichtingen (A.I.) gemonteerde fietsen. Deze fietsen waren aanmerkelijk goedkoper. De Fongers normaal model fiets met twee versnellingen kostte in 1931 nog NLG 149,41 per stuk, terwijl de standaard legerfiets van de A.I. in 1938 NLG 80,00 per stuk kostte.
De fietsen werden gemaakt van dikker buizen materiaal dan de fietsen voor de civiele markt. De fietsen werden dof grijsgroen gelakt met op de balhoofdbuis van boven naar beneden een rode en blauwe band van 20 centimeter: 10 centimeter per kleur.
De A.I. leverde het KNIL een deels uit B.S.A. onderdelen gemaakte fiets met een D.T. naaf (dubbel torpedonaaf) met twee versnellingen. De fiets had een voornaafrem met rechts de voorremhefboom en een terugtrapreminrichting. Verder was de fiets voorzien van een bel, pomp en een bagagedrager. De wielen voor hadden 32 en achter 40 spaken No. 14.
De fietsen werden geleverd in een framehoogte van 56 en 58 centimeter. De A.I. leverde ook een aantal fietsen met een framehoogte van 60 centimeter.
Organisatie
De Afdeling Ordonnans-wielrijders en Compagnie Wielrijders-strijders werden in 1925 samengevoegd tot de Compagnie Wielrijders met een vredessterkte van 3/25/211. De compagnie werd na 1932/33 gereorganiseerd in een opleidingsafdeling. Bij mobilisatie werd voor ieder van de twee divisies een compagnie wielrijders geformeerd.
Een compagnie wielrijders was in 1935 georganiseerd in een commandogroep, drie sectiën wielrijders, een gemotoriseerde mitrailleursectie, gevechtstrein en bagagetrein. De wielrijders waren bewapend met de repeteer karabijn M.95 kaliber 6,5 x 53,5 millimeter en de marechaussee-sabel (klewang). Een sectie wielrijders beschikte over drie lichte mitrailleurs: M.15 Madsen kaliber 6,5 x 53,5 millimeter. Dit wapen vormde de vuurkracht van de sectie.
De mitrailleursectie was uitgerust met een solomotor en zes motoren met zijspan. De bewapening bestond uit twee mitrailleurs, Mitrailleur Infanterie M.23 Vickers kaliber 6,5 x 53,5 millimeter. De mitrailleurs werden ieder vervoerd op twee motoren met zijspanwagen: een mitrailleur- en een munitiezijspan. De trein (verzorgingsgroep) telde enkele 1,5-ton vrachtauto’s, een aantal motoren met zijspan en een autolet (kleine vrachtauto).
In 1939 werden reeds in de vredesformatie naast de afdeling wielrijders twee compagnieën wielrijders opgenomen. Begin 1941 werd de 2de compagnie wielrijders (Wr 2) met drie eskadron cavalerie en het eskadron pantserauto’s opgeheven en gereorganiseerd in vier gemotoriseerde eskadrons cavalerie.
Bronnen:
- http://fongers.net/
- Algemeen Tactisch Voorschrift. Deel I (Voorschrift Velddienst) (A.T.V. I) uitgave 1935, D.v.O. VII A nr. 15, Reproductiebedrijf Top. Dienst, Batavia-Centrum 1935.
- Exercitie-reglement voor de wielrijders (R.E. Wr.) uitgave 1935, DvO. II nr. 34, Reproductiebedrijf Top. Dienst, Batavia-Centrum 1935.
- H.B., Leger, Encyclopædie van Nederlandsch-Indië, Weltevreden 2de druk 1918 II, 551.
- H.B., Leger, Encyclopædie van Nederlandsch-Indië, Martinus Nijhoff, ‘s-Gravenhage 2de druk 1932 VI, 551-552.
- Straten, N.L.W. van, Leerboek der tactiek. Het optreden in grooter verband tegen inheemsche verzetslieden. No. 583a, Koninklijke Militaire Academie Breda 1930.